Donderdagavond 16 maart, tegen achten. Wij staan als kinderen rondom moeders bed, zingend, oude bekende geestelijke liederen. Ze is 96 en nu in een soort coma, ademt diep maar onregelmatig. Tot we het lievelingslied gaan zingen van Mans, haar man, háár lievelingslied: ‘O liefde Gods, oneindig groot, ver boven ons verstand’. Haar lippen bewegen op het ritme van het lied, al kan ze niet meer zingen. Het lied is uit, ze ademt nog een paar keer - dan is het voorbij.
Moeder is er niet meer. Terwijl ze er altijd was!
Ze was ‘er’, helemaal tot het einde van haar leven, die lange zesennegentig jaar. Als klein jongetje, in Groningen, was ik nogal een binnenzittertje, en in hun wijsheid stuurden mijn ouders me naar buiten: eerste kennismaking met de wijde wereld. Moeder heeft me vaak verteld - het werd een familie-anekdote - dat ik, verlangend te weten of dat veilige punt er nog was, zo af en toe naar haar riep: dag moeder in de keuken! Stel je voor dat ze er niet meer was…
Mijn moeder - haar hele leven is ze ‘er’ geweest. Wat ze ‘er’ gedaan heeft, laat zich niet zo snel vertellen. Ze was, zeggen we nóg met een warme glimlach tegen elkaar, geen expert in de keuken (net zo min als haar zoon, trouwens). Maar ze was ‘er’. Tot in Talma Borgh kon je ‘er’ vrij binnen lopen. Dank jullie wel, verzorgsters, dat jullie ‘er’ voor haar waren!
Nu ze ‘er’ niet meer is, denken wij terug, lezen en herlezen wij haar leven. We hebben elkaar constant herinnerd aan wat we met haar hebben beleefd.
‘Er’ waren in haar lange leven momenten die ze niet met ons kon delen. Het meest schokkend tijdens die grote catastrofe in 1978, toen ze ineens Mans, haar man, verloor, 58 jaar oud. Haar Nine Eleven, extreem luid en ongelooflijk dichtbij. De pijn ging nooit meer over. Al die jaren heeft het borduurwerk een centrale plek gehad in haar kamer met de tekst: ‘Hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer’ (Rm14:8).
En ook in minder extreme mate waren ‘er’ nogal wat van zulke momenten. Het waren allemaal ‘erretjes’, véél. Van die momenten waarin iemand haar probeerde te bereiken, en zij de blik naar de tuin keerde en zei: ‘Wat bloeit de appelboom toch weer mooi!’ Vorige week nog, terwijl ze het zo moeilijk had: ‘Wat staan die viooltjes toch mooi op het balkon!’
‘Er’ was eens een weduwe in de tijd van Elia (je leest over haar in 2 Koningen 4), die een leven leidde vol herinneringen aan haar man. Die was, zo staat het in de Schrift, een zeer godvrezend man geweest. Wat ze nu alleen nog maar kon, was vragen, bidden, aankloppen bij de man Gods. Een kruikje olie, meer had ze niet. De profeet zei dat ze de deur dicht moest doen, en olie uit de kruik in geleende vaten moest doen, een voor een.
Onze moeder was niet iemand die ‘er’ op uit ging. Maar in de beslotenheid van haar woning bleef ze bidden voor ons, haar kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen. Dat was het geheim van oma Wies. Zo bleef de olie stromen, voortdurend..
Tot donderdag 16 maart 2017. Toen hield de olie op met stromen. Of toch niet? Is deze dankdienst juist een bewijs dat de olie verder stroomt, breder en dieper dan ooit?
Moeder is ‘er’ niet meer. Of tóch wel? Want de HEER is er wél. ‘Uw naam is: IK BEN, en IK ZAL ER ZIJN’. Onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan.
Dag moeder in de hemel!