Het onderwerp ‘homoseksualiteit’ houdt me zeer bezig; het komt (opnieuw) op me af juist terwijl m’n tijd en aandacht ook door een boel andere dingen in beslag genomen worden, onder andere het probleem van de stroom van vluchtelingen die Europa binnenkomen. Beginnend aan een bespreking van dit boek van Jan Mudde realiseer ik me ineens de parallel. Behalve dat homoseksuelen in letterlijke zin vaak oorlogsvervolgden zijn - ik sprak met een groepje van vier mannen die om die reden uit Syrië waren gevlucht - voelen veel homoseksuelen ook de angst en de spanning van het nergens geaccepteerd te worden, en zijn de op de vlucht van de ene plek naar de andere. ‘De vraag of er binnen de gemeente van Christus ruimte mag zijn voor homoseksuelen die in een relatie van liefde en trouw leven’ (151) wordt dan ook terecht en met klem in dit boek aan de orde gesteld.
Mudde maakte deel uit van de commissie Ambt en Homoseksualiteit van de Nederlandse Gereformeerde Kerken, en in het kader daarvan is dit boek ontstaan. Maar het is ook een ‘verhaal’, zoals de schrijver zegt (12), dat nadrukkelijk bedoeld blijkt te zijn als een ‘huis’ waarin men kan wonen, waarin de kerk ruimte kan geven voor homoseksuelen.
Het is, dat hoeft geen betoog, een moeilijk onderwerp. De stelling die Mudde wil verdedigen, luidt: de gemeente van Christus dient homoseksuele gemeenteleden zoveel ruimte te bieden als zij nodig hebben om voor Gods heilig en genadig aangezicht een weg te vinden die voor hen heilzaam en zegenrijk is (318). Het huwelijk van man en vrouw is thuis in Gods oorspronkelijke schepping, een homoverbintenis is een schuilhut in het gebroken bestaan (329), maar waarover je volgens de auteur een zegen kunt afbidden.Dit is een liefderijk boek, én het is een doorwrochte bijbelse studie. Voor die combinatie werd het hoog tijd. Maar al te veel homoseksuelen moeten zich een weg banen naar een gemeente van de Heer langs moeizame wegen, dwars door een haag van heftig heen en weer hakkende gelovigen. Dat voelt niet veilig. Maar liefderijke ‘softe’ verwelkomingen zonder stevige bijbelse onderbouwing geeft óók geen veiligheid en zekerheid, zeker niet voor mensen die in hun eigen hart constant door allerlei twijfel worden aangegrepen.
Ik noem een aantal onderwerpen die worden aangepakt, en waarin Mudde ons aan het denken zet..
• God en zijn openbaring. De auteur zegt: ‘Uit Gods openbaring blijkt keer op keer dat de Here meer is dan zijn schepping, meer is dan de geboden die Hij geeft’ (177, 304). Ik zou de antwoorden toch eerder zoeken in de voortgang en concretisering van Gods liefdevolle openbaring in Christus in het Nieuw Testament, maar de richting is zinvol.
* De interne logica van onze cultuur (216): cultuur is niet alleen een veranderlijke, maar ook een even verrassende als verraderlijke grootheid (239), en we krijgen daarvan vele voorbeeden te horen.
• De interne samenhang van het thema in de breedte van de Schrift. Hoe komt het dat de Bijbel eensluidend en consequent de toenmalig bekende vormen van homosexuele praxis veroordeelt, maar polygamie toelaat en nergens expliciet veroordeelt, hoewel dat niet alleen een ernstige schending van de scheppingsorde is, maar ook een vorm van onrecht die voor vrouwen en families veel onheil teweegbracht (255)?
• De consistentie van onze bijbeluitleg. Mudde wijst erop dat we twee typen van omgang met Bijbelse voorschriften hanteren: meer mechanisch als dat lijkt te kunnen, meer organisch als het moet (259) - en dat dit eigenlijk raar is.
• De theologische systeemdwang waaraan wij onszelf en elkaar onderwerpen. Dat is een keurslijf: we hebben immers (een voorbeeld van de auteur) in de gemeente van Christus niet te maken met het constructivisme of het essentialisme, maar met de mens voor ons, die we nemen zoals hij of zij is (287).
• Het geforceerde zoeken en gebruiken van hulpwetenschappen om ondersteuning te geven aan de eigenlijk al ingenomen standpunten: heeft het zin om door te praten over ervaringen, statistieken en onderzoek terwijl daar de beslissingen niet blijken te kunnen vallen (301)?
Het is uiteraard precies bij het doortrekken van die lijnen dat Mudde misschien (dat moet je er bij zeggen, want óf het zo is, dat is nou net de vraag) een aantal keren grenzen overschrijdt in de bevinding van sommigen, ook van mijzelf. Dat zijn wonderlijk genoeg juist de punten waar hij ontzettend relevante en prachtige dingen zegt. Maar mijn vroegere wiskundeleraar op het gymnasium schreef soms langs de kantlijn: QED (quod est demonstrandum: dat is precies wat je nog moet bewijzen). Zoals: ‘De kerk is een oefenplaats voor het leren aanvaarden van hetgeen anders en van nature vreemd is. Mede daarom zou het wel eens gewenst en zelfs noodzakelijk kunnen zijn dat ook in een homoseksuele relatie levende gemeenteleden hartelijk aanvaard worden in de gemeente van Christus’ (297). Of als hij, in het kader van een betoog over Romeinen 1 zegt: ‘Anders dan Paulus zullen wij homoseksuelen die samenleven in een relatie van liefde en trouw, niet op een lijn met goddelozen stellen’ (267). Of als hij een discussie met Theo Boer lijkt te starten (333) over een solide bijbels onderbouwing voor ruimte voor homoseksuele relaties, maar voor het kernargument naar z’n hele boek verwijst.
Dat laatste doe ik ook, graag zelfs. Dit is een boek waarnaar iedereen verwezen moet worden die niet bang is om bijbels (voor God) en betrokken (voor mensen) aan het denken gezet te worden over homoseksualiteit. Je hoeft het nergens mee eens te zijn, maar je zult zien dat je door heel veel overtuigd wordt.