‘Mijn heldere afgrond’ - wat me misschien nog het meest verbaasd heeft is dat ik over het lezen van dit boek zo lang heb gedaan, en zelfs nu ik het uit heb, is het nog lang niet klaar. Een boek van zo’n 200 bladzijden, dat moet je toch in een paar slordige uren kunnen lezen! Maar zo is het niet, zo gaat het niet, zo ging het niet. En dat niet alleen wegens de briljante vertaling door Willem Jan Otten. In slordige uren kan het niet.
Deels komt het doordat ik bij allerlei tot peinzen brengende aforismen tijd moest nemen voor herlezen. Een paar voorbeelden:
'Leven is geen vergissing, zelfs niet wanneer het dat is.'
'Je dacht dat je ongelukkig was omdat... Maar in werkelijkheid komt je verdriet voort uit je stiekeme ontwijken van God'.
‘Het bestaan is geen op te lossen puzzel, maar een vertelling die ondergaan en getransformeerd moet worden, mens voor mens.’
Maar er is meer, want er is een afgrond, helder en diep.
Dit is een boek over lijden, zelfs een zeer persoonlijk lijden, een afgrond waarmee de auteur geconfronteeerd wordt. Maar wat het niet is: een theodicee, een zoeken (en misschien fragmentarisch vinden) van Godsrechtvaardiging langs theologische stramienen - dat is het niet, en dat komt niet alleen om de literair-poëtische stijl. Dit is een existentieel verhaal. De slotwoorden raakten me zó dat ik dacht: dit had ik aan het begin willen lezen…
Mijn God mijn heldere afgrond
niet alle verlangen verdwijnt in uw zwarte gat
weer nader ik van alles wat ik weet de rand
niets kan ik geloven en toch geloof ik dat.
Maar als ik dat aan het begin had gelezen, zou ik misschien gedacht hebben: wat mooi! Aanvankelijk nam ik veel van de tekst tot me als een nogal vage worsteling met God. Er was, vond ik, niet heel veel van Christus in terug te vinden. Maar Wiman gaat voorbij de helft aandringen op Hem, omdat je anders te zeer kunt gaan vluchten in een religieuze veilig-stelling - ‘Christus heeft een hekel aan vaagheid’ (134). Wiman voelt tegelijk ‘bijna alsof ik mij, met de oude vrijzinnige protestantse terughoudendheid die een fundamentele onmacht maskeert, voor hem schaam’ (183). En toch: ‘Ik ben een christen’ (171) - maar denk niet dat je het nu begrijpt, lees die hele alinea die daarop volgt, lees hoe Wiman de wanhopige pijnervaring kan beschrijven (bijv. 164). Ach, lees het hele boek, ik ga het ook herlezen.